Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Uitvoeringswet Internationaal Strafhof

 

Artikel 51
1
De in artikel 50, derde lid, bedoelde vordering heeft dezelfde rechtsgevolgen als een vordering tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek, zulks voor wat betreft:
a
de bevoegdheden van de rechter-commissaris ten aanzien van de door hem te horen verdachten, getuigen en deskundigen, alsmede die tot het bevelen van de uitlevering of overbrenging van stukken van overtuiging, het nemen van maatregelen in het belang van het onderzoek, het laten verrichten van een DNA-onderzoek alsmede het daartoe bevelen van het afnemen van celmateriaal, het betreden van plaatsen, het doorzoeken van plaatsen, het in beslag nemen van stukken van overtuiging en het onderzoeken van gegevens in geautomatiseerde werken;
b
de bevoegdheden van de officier van justitie;
c
de rechten en verplichtingen van de door de rechter-commissaris te horen personen;
d
de bijstand van een raadsman;
e
de verrichtingen van de griffier.
2
In afwijking van het eerste lid heeft een vordering als bedoeld in artikel 50, derde lid, welke is gedaan met het oog op de voldoening aan een verzoek tot het meewerken aan een verhoor door het Strafhof van een getuige of deskundige per videoconferentie, dezelfde rechtsgevolgen als een vordering tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek, voor zover het betreft de toepassing van de artikelen 190, eerste en vierde lid, 191, eerste en vierde lid, 210, eerste lid, tweede volzin, 213, 215, 217 tot en met 219a, 221 tot en met 225, 226a, eerste lid, 226c, eerste lid, 226f en 236 van het Wetboek van Strafvordering.
3
Ter voldoening aan een verzoek van het Strafhof om samenwerking kan, anders dan overeenkomstig het eerste en tweede lid, geen gebruik van dwangmiddelen worden gemaakt.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •